Vroeger begon in deze tijd van het jaar de dassenjacht, een oude traditie in Zuid-Limburg. In 1948 komt er door een wettelijk verbod een einde aan deze jacht omdat het dier met uitsterven wordt bedreigd. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw staan in de Limburgse kranten regelmatig artikelen over de dassenjacht en advertenties waarin een dashond, en zelfs een keer een levende das te koop wordt aangeboden.
‘s Nachts gingen de jagers op pad met hun speciaal getrainde honden en probeerden een das levend te vangen. Het waren gevaarlijke tochten want de das had scherpe tanden en klauwen waarmee hij mens en dier kon verwonden. In veel Zuid-Limburgse dorpen waren er een paar families die zich met deze jacht bezighielden; in Gulpen vooral de families Fouarge en Hupperts. Als de familie een das ving, werd de das in een jute zak gestopt en droeg de sterkste van het gezelschap de das naar Gulpen. Een volwassen das kon wel 15 kilo of meer wegen. Daar werd het dier in een ton gestopt, nog een week wat vetgemest en dan met een nekschot uit zijn lijden verlost.
Waarom werd er op de das gejaagd?
Het dier veroorzaakte schade aan landbouwgewassen en het dassenvet was erg populair. Het vet zou helpen tegen allerlei ziektes als reuma, luchtwegaandoeningen en wintervoeten. Ook de haren (vooral rug- en nekhaar) waren goed te gebruiken voor scheer- en schilderkwasten. En het vel (‘pels’ genoemd) van de das is erg mooi en geschikt als inleg in schoenen en laarzen om warme voeten te houden in de winter. Schoenen waren in die tijd nog niet waterdicht en natte schoenen veroorzaakten heel snel de pijnlijke wintervoeten. Dassenvet werd gezien als de beste oplossing voor dit euvel. Bij mijn oma stonden de mensen aan de deur voor het vet als ze hoorden dat er een das was gevangen.
Bron: Het dorp en mijn familie. Gulpen en de familie Hupperts, 1810-2010.
Verkrijgbaar bij Primera in Gulpen en Kloosterboekwinkel in Wittem.