Antoon Conraads

“Schutterij, geef acht!! Presenteerrr, geweerrr!!” Stram in het gelid, in uiterste concentratie en met weinig goeds voorspellende blik vol doodsverachting volgen de verplichte handelingen elkaar op. Het is een traditie, die van generatie op generatie wordt overgedragen en die niet verwatert. Hoogstens na afloop, als blinkende hefbomen schuimend een gersten hopproduct spuiten, dat zo familiaal met het schutterswezen verbonden is als een kruis met de kerk. Ernst is troef. Wie hier lacht, is gezien en valt definitief en stakkerig door de mand. De mimiek verraadt een compromis tussen neutraliteit en geprogrammeerde sensibiliteit.

Dit is voor een doorgewinterde officier als Antoon Conraads (65) het moment suprême om de gebiedende toon van St. Sebastianus-commandant Karl Franken met de sabel in de juiste voorgeschreven stand tribuut te bewijzen. Ik krijg er nooit genoeg van. Je mag eigenlijk niet aan het leven van alledag denken, dan zouden de op aanleg, routine en karakter gebaseerde verrichtingen van de mens wellicht afbreuk doen aan dit magnifieke, historische schouwspel. Eys houdt op in het nú te leven. De rewindtoets zorgt voor een versnelde achterwaartse beweging in de tijd. Holderdebolder, met komische aritmische bewegingen, als een middeleeuwse, schoksgewijs voortschrijdende processie tuimelen personen en situaties, huizen en voertuigen, pastoors, barbiers, heerboeren, bruidjes, maagden vooral, W.A.O.-ers. mijnwerkers en boerenknechten van hellingen, glooiingen, wegen en feestweiden af en komen uiteindelijk als bevroren selectie van een maatschappij in nostalgische terugblik, fraai uitgedost als gewapende burgerwacht, tot stilstand.
Antoon Conraads maakt deel uit van het traditierijke tafereel. In januari 1987 al een halve eeuw lang. Menigeen mag beter wetend en vanuit ’n beschermde sociale positie een beetje spottend zijn schouders ophalen bij de huidige taakstelling van het schutterswezen, Toon heeft er geen boodschap aan. Voor hem vormt de schutterij een deel van zijn wezen, een levensopdracht, zó belangrijk als zijn eigen vlees en bloed. Romantiek ten voeten uit, die nochtans volledig in het dorpsleven is geïntegreerd.

Aan de Mr. Dr. Froweinweg 14 te Over-Eys stond zijn schamele wieg, die door een 12- tal kroostgenoten beslapen werd. Veelal kortstondig, want slechts drie (Karl, Trees en onze dorpsfi- guur Toon zelf) overleefden de ouderlijke uitbreidingsplannen. Op 12-jarige leeftijd hoedde hij als zovelen in een agrarische maatschappij de weinige koeien, die zijn ouders Willem Conraads en Josefina Cloodt zich konden permitteren. Wanneer hij zich niet bij zijn huisvriend Piet Kempen in de Kelderweg aan het spoor, nabij “d’r Witte Mul” bevond, dan rooide hij aardappelen bij boer Crutzen in der Goonder of vervoerde met paard en wagen slik en kolen voor de brandstoffenhandel van zijn vader.

Later ventte hij een tijdje met groenten en vormde de familie Conraads het aangewezen adres voor kalk, die uit Ubachsberg aangevoerd, thuis geblust werd. Na een blauwe maandag aan het kolenfront geschiedenis te hebben geschreven (zegge en schrijve één dag) werd Antoon Conraads 23 jaar lang op de houtbaan van de Staatsmijn Emma in Hoensbroek te werk gesteld. Later kwamen daar nog eens negen herstructureringsjaren op de aluminiumfabriek I.C.B. in de Heerlense Beitel bij. Wie aan Toon Conraads denkt, die komt niet langs zijn onvergetelijke Poppey- en Monatoetjes-creaties. Met pijp en hoed en natuurlijk dankzij zijn door niemand te evenaren mimiek realiseert de geboren carnavalsvierder een cafénummer, waarbij de vaderlandse STER-reclame maar een magere afspiegeling is. Als de paljas, die nauw bij de organisatie van het jeugdcarnaval in Eys betrokken is, echt op dreef is, dan drukt hij twee rijksdaalders in zijn oogkassen en brengt zijn unieke gezicht in een zodanig verwrongen positie, dat velen later voor hun eigen toiletspiegel deze onvergetelijke scène onbespied trachten te imiteren. Maar zoals altijd en overal: het origineel (van Toon dus!) valt niet te evenaren, laat staan te overtreffen …

Het allerbelangrijkste voor hem echter is en blijft zijn schutterij St. Sebastianus, waar hij als broekie en geweerdrager begon en waar hij later onder commandant Hubert Schreuders uit de buurtschap Piepert tot de officiersgeledingen werd geroepen. Nooit was hij te beroerd om de handen uit de mouwen te steken: als “verzamelaar” van oud ijzer of als collectant met erelidskaarten. Exercitie vormt niet zijn sterkste kwaliteit bij de Eyser schutterij, vandaar dat hij nooit tot dit elite-onderdeel heeft behoord. Wel werd hij tweede schietmeester en fungeerde hij in 1972 en 1982, toen Eys het OLS won, als ijzig kalme “biechtvader” en geweerlader. Vier keer viel hem de koningseer ten deel: in 1951, 1960, 1983 en 1984. Jammer genoeg reikte zijn ambitie en verbetenheid om de keizerseer in 1985 te halen net niet ver genoeg, of anders geformuleerd, onze Toon had gewoon domme pech. Van zijn commandant Karl Franken, een dominerende persoonlijkheid, leerde hij aan de Pastoor Duckweilerweg het kogels gieten. Een secuur, maar tevens gevaarlijk werkje, dat uiterste concentratie vergt. Niet minder dan 13 jaar verrichtte hij de eeuwenoude handelingen, gelijk een tovenaar in zijn walmende smidse…

Het verhitten van het lood in de ketel, het vullen van de kogeltang als een magische ijscoman, het leegkloppen ervan en tenslotte het kritisch keuren van het eindproduct. Vele duizenden kogels gingen door zijn ferme handen. Inmiddels heeft medelid Jacques Duckers de traditie van het gieten van geweerkogels van hem overgenomen. De fakkel moet immers op tijd worden overgedragen. En alsof ik nog niet genoeg onder de indruk van zijn enerverende hobbyisme ben, voegt Toon, het oudste werkende lid van St. Sebastianus, daar ongevraagd aan toe: “Als Karl Franken niet bij de schietoefeningen aanwezig is, dan heb ik het voor het zeggen!” Uiterst voorzichtig is hij, als ik het mogelijk verdwijnen van de schietplaats op de historische Boerenberg te berde breng: “Daarover is het laatste woord nog niet gesproken. Meer wil en mag ik er niet over kwijt. Schrijf er maar liever niets over…” Waarom eigenlijk niet, is de kogel nog niet door de kerk? Ruim 15 jaar al prepareert Antoon Conraads de koningsvogel. Een karwei, dat voor begin mei geklaard moet zijn. Hij zoekt naarstig naar een “stok” van rode wilgen en brengt daar, volgens oud gebruik, staart, kop en vleugels op aan. Het geheel wordt bekroond met een gezegende palmtak. Vroeger duurde het kavelen op de Boerenberg soms meer dan een dag. Men had of nam daarvoor rustig de tijd en keerde er desnoods een volgend weekend voor terug. Nu is een beperkte marge beschikbaar. De moderne mens is rusteloos en zelfs leden van de eeuwenoude schutterij raken door dit “beschavingsvirus” besmet. Dit jaar (1987) boog Toon Conraads’ koningsvogel al in de vier- de ronde bij het 108e schot het moede hoofd. Koning Jo Lahaye was er niet minder gelukkig om.


Is deze vroegtijdige, tamelijk lijdzame ontknoping, wellicht een symbolisch voorteken voor wat schutterij St. Sebastianus Eys nog aan verzet tegen de drastische plannen op de Boerenberg kan aantekenen?! De tijd, waarvan men beweert dat ze wonden helen kan, zal het leren. Voorlopig resteren er bitterheid en onbegrepen pijn. Het in stand houden van culturele tradities moet niet alleen met de mond en op hemelse muziek van Händel beleden worden… In Nijswiller, waar hij voor de voetbalvereniging nu al enkele jaren een koningsvogel construeert, spelen dergelijke locatie-perikelen gelukkig niet.

Één ding is zeker: St. Sebastianus zal deze storm overleven. Vijftig jaar lang heeft Toon Conraads, eerst als geweerdrager en nu als fiere officier, een stukje geschiedenis van de Eyser schutterij mee helpen schrijven. “Zo lang mijn benen me dragen kunnen, marcheer ik mee. En als het uiteindelijk niet meer kan, dan wil ik met mijn schutterij begraven worden!”

- Advertentie -
Vorig artikelMaak kennis met de Syrische keuken
Volgend artikelMilieuparken langer open

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in